Foto: Linelle Deunk

Smoezen met Ingmar Heytze

Dichter Ingmar Heytze maakt met De wanen zijn debuut in het theater. We vroegen hem naar zijn inspiratie voor en ervaring met het schrijven van deze nieuwe toneeltekst.

We kennen je vooral als dichter. Je dicht al sinds je 15e. Wat trok jou zo aan in deze kunstvorm?
Als iemand wil weten waarom ik ben begonnen met dichten, kan ik alleen maar mijn schouders ophalen. Ik was vijftien. Wie begint op die leeftijd niet met dichten? Het enige verschil tussen mij en een ander is dat de meeste mensen er snel weer mee ophouden. Wat me er in aantrok... In eerste instantie het theatergedeelte ervan, geloof ik. Mijn moeder nam me op mijn vijftiende voor het eerst mee naar de Nacht van de Poëzie, en sindsdien hebben we die zelden of nooit overgeslagen.

Je schreef al meer dan 700 gedichten. Nu schrijf je voor het eerst voor het theater. Hoe kwam je hier terecht?  
Op voorstel van regisseur Olivier Diepenhorst vertaalde ik twee korte stukken van Steven Berkoff, wat resulteerde in de voorstelling Eenzame begeerte (Suburbia, 2017). Dat smaakte naar meer, ik wilde ook wel eens een toneeltekst schrijven zonder met een origineel rekening te houden.

Is het schrijven voor toneel anders?
Ik heb altijd betoogd dat een gedicht, een liedje, een stukje theater of een column veel met elkaar te maken kunnen hebben. Poëzie is mijn ogen een bepaald effect dat in al die tekstsoorten kan zitten.

Het grote verschil werd me pas duidelijk toen het stuk eigenlijk al klaar was en Abke me voor het eerst dingen vroeg als: vanuit wie speel ik dit eigenlijk? Wat is de achtergrond van het personage? Wat wil ze? Dat soort dingen vraagt een dichter zich eigenlijk niet af. Bij ons is de taal zelf het hoofdpersonage, eventueel de lezer en pas daarna de ‘ik’ in het gedicht - die weer iemand anders is (of kan zijn) dan de dichter. Dat is het verschil tussen theater en poëzie, geloof ik. De acteur probeert met de tekst iets teweeg te brengen bij een publiek. De dichter hoopt dat zijn lezer iets bij zichzelf teweegbrengen via het gedicht.

De basis voor De wanen komt voort uit een periode dat je in residentie zat in een kunstenaarsverblijf Het Vijfde Seizoen, eerder in gebruik als bezigheidsruimte voor 'onrustige mannen en vrouwen'. Wat bracht jou hier?
Ik werd gevraagd! Het is een kunstenaarsverblijf waar voor en na mij al veel beeldend kunstenaars werkten, meestal voor de duur van één seizoen. Ik was, na Menno Wigman, de tweede dichter die daar mocht gaan zitten. Menno gaf twee tips die ik ter harte nam: ga niet in de winter en ga niet alleen. En zo bracht ik daar met mijn vrouw het grootste deel van een bijna volledig verregende zomer door.

Is jouw fascinatie voor wanen daar ontstaan?
De fascinatie was er altijd al. Mijn moeder werkte op haar zestiende (oftewel: zeventig jaar geleden) als leerling-verpleegster in wat toen nog de krankzinnigenzorg heette en kon daar mooie verhalen over vertellen. Het heeft me nooit losgelaten wat ze daar heeft meegemaakt. Zelf heb ik ruim tien jaar te maken gehad met een reisfobie die me aan Utrecht bond, wat weliswaar ingrijpend en vervelend was, maar voor een psychiater toch niet meer dan een huis- tuin en keukenstoornis. Een fobie komt zo verschrikkelijk vaak voor… Maar het was wel zo hardnekkig dat ik toch meen dat ik iets begrijp van wat er gebeurt in het hoofd van iemand met een echt zware stoornis. Of nee, begrijpen is het woord niet. Ik heb er een glimp van opgevangen.

Waarom heeft de een nu wel aanleg om een psychische stoornis te ontwikkelen en de ander niet? Ik had altijd het idee dat ik omringd was door mensen die daar best veel aanleg voor hebben – aan veel artistiekelingen zit wel een steekje los – maar als je een tijdje tussen echte patiënten op een inrichting rondloopt, krijg je vrij snel door dat er met die mensen nog wel iets meer aan de hand is dan met de gemiddelde kunstenaar.

Wat fascineert jou zo aan wanen dat je er destijds een dichtbundel over wilde schrijven en er nu - 11 jaar later - alsnog een voorstelling over maakt?
Het dook gelukkig weer op, ik kan niet anders zeggen. Het lag altijd al ergens klaar, zoals er wel meer dingen klaarliggen voor de juiste omstandigheden om ze te gaan maken.

Je omschreef het schrijven van gedichten eens als een roes. Zit hier ook iets ‘waanachtigs’ in?
Ik vind van wel. In die roes kies ik in elk geval onvoorwaardelijk voor een totaal eigen wereld waarin taal onder mijn handen praat met taal. Het verschil is dat de roes van scheppend schrijven ook iets meditatiefs heeft, en – althans in mijn geval – goed voor je is. Het geeft mijn leven zin en ik word er blij van, hoe pathetisch dat ook klinkt. Een waan is uiteindelijk bijna altijd een symptoom van een ernstige geestesziekte, een uitingsvorm van een verschrikkelijk menselijk lijden, en is in dat opzicht weer iets totaal anders.

Wat wil je met dit stuk vertellen?
In twee zinnen komt het hierop neer. Er kunnen je misschien maar twee dingen overkomen waarvoor je oprecht bang mag zijn: doodgaan en gek worden. Maar hoe weet je zeker dat het tweede niet al lang gebeurd is, en hoe zorg je ervoor dat je niet gek wordt van het besef dat het eerste hoe dan ook zal gebeuren?

Kun je iets vertellen over het personage dat Abke Haring op het toneel neerzet?

Het is een soort psychiatrische hypochonder die de uitgang naar een minder ingewikkeld bestaan zoekt, maar daarbij wordt gehinderd door een enorm inlevingsvermogen voor de wanen en stoornissen van andere mensen. Eigenlijk denkt ze bij elke waanlijder die ze tegenkomt niet: ‘Die is gek’, maar ‘Waarom heb ik dat niet? Hoe weet ik zeker dat ik dat niet óók heb?’

De tekst is nu ‘af’ en regisseur Olivier Diepenhorst en Abke Haring duiken er mee de repetitiestudio in. Ga je nog even om een hoekje kijken?
Zeker weten. Ik sluit niet uit dat er nog van alles aan de volgorde gaat veranderen, en misschien ook nog wel aan de tekst zelf.

De wanen

Ingmar Heytze / Olivier Diepenhorst / Alwin Pulinckx

Succesreprise
do 15 sep - vr 24 feb